In deze handreiking gaan we in op het concept borging, wat het inhoudt en hoe u binnen regionale samenwerking hier vorm aan kunt geven.
Hoeveel scholen beschikken over XR en hoeveel software is er op scholen beschikbaar om deze hardware te gebruiken?
De regioportretten zijn geüpdatet en bevatten de meest recente instroomcijfers van de Sterk Techniekonderwijs-regio’s van het schooljaar 2022-2023.
In deze handreiking vindt u tips over de manier waarop deze borging binnen een STO-regio vorm gegeven kan worden.
Bekijk alle webinars in de serie STO LIVE terug, of bekijk de meest recente webinar hiernaast.
Bekijk alle webinarsHet format voor de voortgangsrapportage is nog niet bekend. Over het format is nog overleg tussen OCW, DUS-I en de ondersteuning STO. We hopen u hierover snel nader te informeren.
Ja, in Artikel 1.10. van de Subsidieregeling sterk techniekonderwijs 2020–2023 staat dat niet-bestede middelen worden teruggevorderd aan het einde van de huidige subsidieregeling. De middelen moeten voor 1 augustus 2024 besteed zijn.
Ja, het is mogelijk om af te wijken. De gemiddelde personeelslast (GPL) in het voortgezet onderwijs is gestegen en in lijn daarmee kan het uurtarief aangepast worden en een hoger tarief gehanteerd worden. Als u het uurtarief met de GPL laat meestijgen hoeft u daarvan geen losse melding te maken bij DUS-I. U kunt dit aanpassen en onderbouwen in de voortgangsrapportage van 2023.
Nee dat mag niet! Dat klinkt duidelijk maar is iets genuanceerder. Met behulp van STO-middelen mogen geen materialen, gereedschappen en machines worden aangeschaft alleen voor gebruik in havo en vwo. Ook mag er geen lesmateriaal exclusief voor deze groep ontwikkeld worden. Wel mogen havo- en vwo-leerlingen gebruik maken van vmbo-faciliteiten of vmbo-keuzevakken volgen. Het eventueel aanpassen van opdrachten mag weer niet met STO-geld gedaan worden. Maar bijvoorbeeld de drone die voor het vmbo is aangeschaft, mag wel door havo- en vwo-leerlingen gebruikt worden.
Bij de start van de transitiefase STO moesten regio’s voor de cofinanciering samenwerkingsovereenkomsten met het bedrijfsleven overleggen. Nu de transitiefase loopt, komt regelmatig de vraag of deze samenwerkingsovereenkomst bij nieuwe cofinancierders afgesloten moet worden en ingestuurd moet worden aan DUS-I.
We hebben deze vraag aan DUS-I voorgelegd. Hun reactie:
De gedachten achter de cofinanciering is dat het bedrijfsleven in de praktijk betrokken wordt bij het onderwijs. Dit omdat zij belang hebben bij goed opgeleide leerlingen, die snel in de bedrijven aan de slag kunnen. Bij het indienen van het regionale STO-plan waren ondertekende samenwerkingsovereenkomsten verplicht, zodat nagegaan kon worden of er voldoende financiële dekking voor het plan was. Het is voor de penvoerder zelf ook aan te raden gemaakte afspraken met de cofinancierder vast te leggen, zodat de penvoerder in de loop van het programma niet voor ongewenste verrassingen komt te staan.
Op basis van voortschrijdend inzicht kan de cofinanciering natuurlijk veranderen. Belangrijk is en blijft dat er voldoende betrokkenheid van het bedrijfsleven bij de scholen is. In de regeling STO is vastgelegd dat het bedrijfsleven in de transitiefase ten minste 10% van het totale subsidiebedrag aan cofinanciering inlegt. Dit wordt pas aan het eind van de transitiefase vastgesteld.
In de regeling STO is vastgelegd dat cofinanciering zowel in materialen, middelen als natura kan worden verkregen. Vormen van cofinanciering in natura zijn stage, gastlessen en bedrijfsbezoeken. De cofinanciering is dan het aantal uren dat het bedrijfsleven in leerlingen investeert. In de begroting en verantwoording moeten aan de uren een reëel tarief in geld gekoppeld worden (de handreiking programma-administratie spreekt van € 50,- per uur).
In de loop van de transitiefase kunnen cofinancierders afhaken (bijv. omdat ze failliet gaan) en aanhaken. Met nieuwe cofinancierders hoeft geen nieuwe samenwerkingsovereenkomst afgesloten te worden om de cofinanciering mee te laten tellen in het totaal. Als u ervoor kiest een samenwerkingsovereenkomst af te sluiten hoeft die niet aan DUS-I opgestuurd te worden. Dat was alleen verplicht bij de start van de transitiefase. Wel blijft het raadzaam afspraken vast te leggen.
Nee, op dit moment is nog niet bekend hoe de 100 miljoen per jaar in de structurele fase verdeeld gaat worden. OCW heeft verschillende partijen, waaronder de landelijke projectleiding STO, om advies gevraagd. De adviezen moeten in maart/april naar OCW gestuurd worden. Rond de zomervakantie wordt er een beslissing genomen en worden de regio’s daarover uiteraard geïnformeerd.
Er gaan op dit moment allerlei verhalen rond over de financiering van de structurele fase. Deze zijn niet gebaseerd op een beslissing van OCW.