01 maart 2020

Workshop Bèta&TechMentality geeft inzicht in verschillende typen leerlingen

Met hulp van het Bèta&TechMentality-model moet het onderwijs en bedrijfsleven een nieuwe manier vinden om jongeren te interesseren voor techniek en bèta. Een kijkje bij een workshop over dit model in Zwolle.

Bèta&TechMentality-model

In het lokaal van het Thorbecke Scholengemeenschap in Zwolle zijn achttien mensen aanwezig, zowel docenten van deze locatie als omliggende scholen die betrokken zijn bij het regioplan voor Sterk Techniekonderwijs. Vandaag krijgen ze van Coen en Carla van Platform Talent voor Technologie uitleg over en inzicht in het model dat als doel heeft om jongeren voor bèta en techniek te enthousiasmeren. Daarbij staan vijf types centraal die elk op een andere manier benaderd moeten worden.

Er zijn de vernieuwers, zij vinden het leuk om met technologie bezig te zijn en zien mogelijkheden in de sector. De creatieve makers zijn al bezig met techniek, bijvoorbeeld als hobby, en zijn geïnteresseerd in de sector. Er zijn de ontdekkers, zij zijn nog zoekende en zien techniek als een mogelijke optie, ze kijken neutraler naar techniek. De maatschappelijke toepassers hebben niet zoveel met techniek en associëren het met complexiteit en vinden het onaantrekkelijk. Tot slot zijn er de doeners, zij zijn vooral praktisch ingesteld en willen zo min mogelijk theorie, maar techniek zit nog niet echt in hun hoofd.

Na het horen en lezen over de vijf types, beginnen de aanwezigen al snel klassen en leerlingen te bespreken. De ene klas heeft meer maatschappelijke toepassers, de andere meer vernieuwers. Leerlingen kunnen uiteraard ook kenmerken van meerdere types hebben. En hoe benader je een klas vol jongeren die niet echt geïnteresseerd zijn in techniek? Het zijn vragen die spelen vandaag.

Vernieuwd onderzoek

Nadat er in 2010 een Bètamentality-model werd gecreëerd, is het model waar tegenwoordig mee gewerkt wordt een vernieuwde versie. Een nieuw onderzoek uit 2019 onder 1466 jongeren van 9 tot en met 17 jaar, gaf nieuwe inzichten in de verdeling van de vijf types. Bij deze vijf types is bij het onderzoek gekeken hoe ze scoren op zeven verschillende factoren.

Wie de statistieken erbij haalt, ziet bijvoorbeeld dat de maatschappelijke toepassers en de ontdekkers het minste zelfvertrouwen in bèta en techniek hebben. En dat de doener vooral voor praktische gerichtheid kiest, terwijl de creatieve maker het vaakst vindt dat techniek te leren is. Al deze inzichten staan aan de basis van de opdrachten die de groep vandaag krijgt, om meer inzicht te krijgen in welke aanpak elk type vereist.

De eerste opdracht van vandaag draait om het opschrijven hoe een type denkt, voelt, doet en praat. In kleine groepen wordt volop besproken hoe elk type in elkaar zit, en welke handelingen en uitspraken daarbij passen. De oefening moet inzicht geven in de handelswijze van elk type. Het zorgt ook voor vragen. Bijvoorbeeld hoe je de kennis over de verschillende types toepast in een vol lokaal. Maar ook of types elkaar positief kunnen beïnvloeden. En werkt het goed om dezelfde types bij elkaar te zetten, of juist niet? Het zorgt voor interessante discussies over mogelijkheden en eventuele obstakels.

De schoolopdracht

De tweede opdracht die de groep krijgt, draait om hoe je elk type moet benaderen met een schoolopdracht. Waar je een doener vooral iets met zijn handen moet laten doen om tot een goede uitvoering te komen, moet een ontdekker mogelijk over de drempel getrokken worden voordat hij of zij aan de slag gaat. De opdracht vraagt om een creatieve benadering van de opdracht, maar zorgt ook voor helderheid in wat elk type nodig heeft.

Enkele docenten zijn wel van mening dat het lastig wordt om al die types een ander soort opdracht te geven. Om voor elke opdracht verschillende uitvoeringen te bedenken en dat ook nog uit te moeten leggen in de korte tijd die je hebt, dat kan nog ingewikkeld worden, zegt een van de aanwezigen.

Geen hapklare antwoorden

Uiteindelijk kunnen de verschillende benaderingen en de kennis over de vijf types zinvol zijn, omdat je een leerling die niet direct iets met techniek heeft mogelijk toch weet te triggeren, besluiten Coen en Carla. “Je kan ze uiteraard niet dwingen om voor techniek te kiezen, maar het bekijken van mogelijkheden om ze zo goed mogelijk aan te spreken kan die kansen mogelijk wel vergroten.”

De informatie uit de workshop wordt goed ontvangen, maar er blijven nog veel vragen bij enkele docenten. Er worden immers geen hapklare antwoorden gegeven over hoe elke groep aan te spreken, het blijft aftasten en een kwestie van proberen. Waar de groep het na afloop over eens is, is dat ze verder willen praten over deze aanpak en de types. Genoeg voer om over na te denken.