Marjan: “De Stuurgroep heeft als primaire taak om de gezamenlijkheid en effectiviteit van het programma van Sterk Techniekonderwijs Twente te ondersteunen en te stimuleren. We zijn een grote regio met vijf subregio’s en het gaat om een substantiële subsidie. Samen vormen we STO Twente, maar we tellen vijf eigenstandige subregio’s met ieder hun eigen dynamiek en ook keuzes in activiteiten. De Stuurgroep speelt een rol in het daadwerkelijk en verantwoord bereiken van wat we ons hebben voorgenomen. Ook zet de Stuurgroep in op het optimaliseren van de samenwerking tussen de vijf subregio’s zodat we intensief van elkaars ervaringen leren. Inhoudelijke uitwisseling tussen de vijf subregio’s staat hoog op de agenda.”
“We zijn één arbeidsmarktregio. Per subregio subsidie aanvragen had gekund, maar in de Twentse arbeidsmarkt beogen we uiteindelijk allemaal dezelfde doelen. Vanuit dat vertrekpunt en perspectief is het goed elkaar daarin vast te houden en te bekijken hoe je samen meer van betekenis bent dan ieder apart. Neem de hybride docenten en de gesprekken met de bedrijven waar zij vandaan komen, de betrokken opleiders en de scholen waar zij ingezet kunnen worden: daarin slaag je beter als je dat vanuit je gehele arbeidsregio aanvliegt. Daar komt bij: Twente kent van oudsher veel sterke netwerken. Die benut je maximaal vanuit één overkoepelend gremium zoals STO Twente dat is. Daarmee voorkom je dat deze netwerken bij vijf subregio’s langs moeten. Ik ben er trots op dat we dit met elkaar doen en niet elke subregio alleen gaat voor de eigen resultaten. Door ons besluit om STO Twente breed aan te pakken, kozen we bewust voor iets wat in de aard groot en complex is. Maar aan de andere kant hebben we veel meer kansen om samen meer te bereiken dan ieder voor zich in zijn eigen kring.”
“Zeker! En die ruimte bieden we ook voor wat betreft de subregionale plannen en activiteiten. Er zijn veel overeenkomsten tussen de Twentse vmbo-scholen, maar elke subregio heeft ook zijn eigen bijzondere samenstelling en kenmerken. De vraag en structuur zijn niet overal gelijk. Neem de subregio Rijssen-Holten. De manier waarop zij daar met het bedrijfsleven samenwerken, kent zijn eigenheid. Dat is sterk en daar gebeuren mooie dingen. In Oldenzaal bestaat die stevige samenwerking met het bedrijfsleven ook. Deze regionale eigenheid is een prima vertrekpunt om verder uit te bouwen. De essentie van de Stuurgroep is dan ook niet om voor te schrijven door te zeggen: zo moet het. Veel meer is onze insteek om partners uit te nodigen om aan te sluiten bij wat men al heeft en daarop voort te bouwen. Door die benadering herkennen mensen waar zij al goed in zijn. Vervolgens ervaren zij de stimulans om die positie met vereende krachten verder uit te bouwen. In Almelo bijvoorbeeld is het mooi dat de deelnemende scholen op woensdagmiddag technische keuzevakken aanbieden die ook door leerlingen van de andere Almelose STO-scholen gevolgd kunnen worden. De subregio’s Enschede en Almelo doen mee aan een pilot waarin het bestaande toptraject voor GTL-leerlingen geschikt gemaakt wordt voor Kaderleerlingen. De subregio Hengelo neemt, samen met Enschede en Rijssen-Holten, deel aan het landelijke project Droneclass. Binnen de scholen is een leerlijn drones ontwikkeld. Zowel docenten als leerlingen scholen zich in het bouwen en de toepassingen van drones.”
Marjan: “De voorgenomen plannen zijn goed op pad. Uiteraard is corona vooral een spelbreker voor activiteiten die we samen met bedrijven willen doen. Na de zomervakantie begonnen we positief aan een inhaalfase, maar de recente ontwikkelingen dwingen ons opnieuw op de pauzeknop te drukken. Ik vind het bijzonder dat, ondanks corona, de urgentie van STO bij iedereen op de agenda en het netvlies is blijven staan. Mensen zetten de schouders eronder en realiseren daadwerkelijk zaken zoals Technolabs, doorlopende leerlijnen en meer. Kortom, ondanks corona is er ook heel veel wel gebeurd, dankzij de inzet van alle betrokkenen. Ik vind dat knap.”
“Jazeker! Ook in de Stuurgroep zien we verschillende dynamieken. De leden uit het onderwijs verstaan elkaar bijna als vanzelf. Maar het tempo tussen onderwijs en bedrijfsleven verschilt van nature. Soms schuurt dat en dit benoemen we ook met elkaar. We hebben dezelfde discussies als in het uitvoerende werkveld.”
“De rol van met elkaar aan de slag gaan. Niet door elkaar te slim af te willen zijn, maar te gaan voor samenwerking. Nogmaals: de netwerken hier zijn groot en stevig. De bereidheid om de samenwerking aan te gaan, is groot. Dat is vanuit de geschiedenis zo gegroeid. Mensen hier zijn geneigd elkaar op te zoeken en men kent elkaar onderling opvallend goed. Twente telt weliswaar niet veel grote spelers als je kijkt naar het bedrijfsleven. Maar daarentegen wel veel vooral familiebedrijven met een lange historie. Zij moeten het van oudsher hebben van de goede contacten en de gunningsfactor. Dat belang van goed kunnen netwerken, is een actief fundament onder het werk dat we nu doen onder de vlag van STO Twente.”
“De grote gelden voor STO houden op enig moment op. Wel geeft het ministerie inmiddels het signaal af structureel te willen ondersteunen. De omvang daarvan en de vorm waarin is nog onbekend. De kunst in mijn ogen is de gelden die we nu ontvangen zó in te zetten dat we deze maximaal invlechten in de activiteiten die we regulier doen. Denk aan de structurele versterking van de deskundigheid van docenten. Samenwerking met elkaar, bijvoorbeeld gezamenlijk trainingen inkopen, is hiervoor de weg. Daardoor ontwikkel je activiteiten die heel dicht bij het reguliere karakter van ons onderwijsveld liggen. Of neem de Technolabs, geweldige faciliteiten. Collega’s waarderen deze, gebruiken die voor hun eigen vmbo-leerlingen, maar ook voor het primair onderwijs staat de deur open. Onder docenten zie ik veel motivatie om de nieuwe faciliteiten die we verwerven dankzij STO ook structureel in te bedden en levendig te houden. Docenten hebben zelf de Technolabs helpen inrichten voor wat betreft vorm en inhoud. Het is hen niet opgelegd, maar ze hebben het daadwerkelijk geadopteerd om de Technolabs aan te laten sluiten bij het soort onderwijs dat zij willen bereiken. Dat kan per school verschillen. In die zin heb ik er vertrouwen in dat faciliteiten zoals de nieuwe Technolabs op termijn blijven bestaan. Ook is er dankzij de inzet van alle regio’s nog meer kennis over elkaar ontstaan. Alle betrokkenen hebben elkaar nog beter leren vinden en kennen. Daardoor hoef je niet meer zo heel veel te doen om de samenwerkingen en kennisuitwisseling die we nu zien ontstaan naar de toekomst toe in stand te houden. Vooral daarom is het zo van belang dat subregio’s hun STO-projectleiding niet te veel uitbesteden, maar zich deze processen ook zelf eigen maken. Dat draagt alleen maar bij aan de verduurzaming ervan.”
\“Het bij elkaar op bezoek gaan, en ook mét elkaar buiten je regio indrukken opdoen en kennis uitwisselen, kan nog beter, denk ik. Het is een wens dat we nog meer van elkaar leren. Uiteraard realiseer ik mij dat ook hier corona niet echt helpt. De STO Cafés juich ik toe, we zien dat daar over de subregio’s heen veel kennis wordt uitgewisseld. We merken dat er door die uitwisseling eigenlijk terloops wordt geleerd van elkaar. Een ander punt waarvan ik hoop dat we dat nog beter gaan doen, is het vizier vanuit STO Twente meer op de toekomst te richten. In het vmbo werken van nature veel doeners met een praktische inslag. Dat helpt ons heel goed om daadwerkelijk activiteiten te realiseren. Tegelijkertijd probeert de Stuurgroep de collega’s in het veld te stimuleren om soms iets langer op hun handen te blijven zitten en eerst de denkfase volledig te verkennen. We hebben nu alle middelen om jezelf de luxe te gunnen om je ideeën voor STO Twente breder op te halen. Mijn advies? Neem de tijd om meer rond te kijken en je te laten inspireren door goede manieren van samenwerking die je om je heen ziet. Daarmee leggen we een nog steviger fundament voor de bestendiging van al het goede werk van STO Twente.”
“Dan denk ik niet zozeer aan een bepaalde activiteit, maar meer aan een bepaalde doelgroep. We kunnen meer meisjes uitnodigen om een technische carrière te overwegen. Te vaak kijken meisjes nog naar de rolmodellen in hun eigen familie. Dus: wat doet mijn moeder of tante voor werk? Komen ze uit een kleine familie met niet veel verschillende beroepen, dan hebben ze een beperkter referentiekader. Daardoor missen zij de kans om zich überhaupt af te vragen of techniek wel of niet bij hen past. De keuze voor techniek sluiten ze daardoor te gemakkelijk uit omdat het eenvoudigweg niet op hun netvlies staat. Ik pleit ervoor om meisjes (en ook jongens) veel meer vanuit LOB naar plekken te laten gaan waar ze vanuit hun achtergrond niet zo snel zouden komen. ’t Liefst ook eerder in hun leven. Dé manier om hen te laten ontdekken: hé, dit is misschien ook wel iets voor mij. Kortom, maak én houd hun referentiekader zo lang mogelijk breed en levendig. En spreek met leerlingen niet zozeer over welk beroep ze zouden willen uitoefenen, maar vraag naar hun interesses. Die benadering maakt een wereld van verschil.”